Afrikaans

redigera

gaan

  1. åka, fara

Nederländska

redigera

Substantiv

redigera
Böjningar av gaan  Presens Preteritum Futurum
Singular ik ga ging zal gaan
jij/je/U,
gij/ge
gaat ging zal/zult gaan,
zult gaan
hij/zij/het gaat ging zal gaan
Plural wij/we, jullie, zij/ze gaan gingen zullen gaan
Presensparticip Perfektparticip Imperativ Konjunktiv
gaand zijn  gegaan ga  gaat ga

gaan

  1. (förflyttning)