Nederländska

redigera
Böjningar av slapen  Presens Preteritum Futurum
Singular ik slaap sliep zal slapen
jij/je/U,
gij/ge
slaapt sliep zal/zult slapen,
zult slapen
hij/zij/het slaapt sliep zal slapen
Plural wij/we, jullie, zij/ze slapen sliepen zullen slapen
Presensparticip Perfektparticip Imperativ Konjunktiv
slapend hebben  geslapen slaap  slaapt slape

slapen

  1. sova
    Besläktade ord: slaap