Nederländska

redigera
Böjningar av fietsen  Presens Preteritum Futurum
Singular ik fiets fietste zal fietsen
jij/je/U,
gij/ge
fietst fietste zal/zult fietsen,
zult fietsen
hij/zij/het fietst fietste zal fietsen
Plural wij/we, jullie, zij/ze fietsen fietsten zullen fietsen
Presensparticip Perfektparticip Imperativ Konjunktiv
fietsend hebben gefietst fiets, fietst fietse

fietsen

  1. cykla

Substantiv

redigera

fietsen

  1. böjningsform av fiets